Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6883

Datum uitspraak2002-07-17
Datum gepubliceerd2002-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 02/00399
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 02/00399 17 juli 2002 CJIB 38440759 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Almelo van 2 april 2002 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Almelo ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van f 180,-- (81,68 euro) opgelegd ter zake van "niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht", welke gedraging zou zijn verricht op 16 oktober 2000 op de Westerval te Enschede. 3.2. Betrokkene stelt in de kern, dat hij reed in een langzaam rijdende file en na de stopstreep tot stilstand kwam. Vanuit die positie kon hij de kleur van het verkeerslicht niet meer zien. Daarom vermoedt hij dat hij ongeveer 1 seconde nadat het verkeerslicht rood licht was gaan uitstralen met de file mee is opgetrokken. Zijns inziens heeft hij zich daarom niet schuldig gemaakt aan de in 3.1. genoemde gedraging. 3.3. De betrokkene erkent dat hij op 16 oktober 2000 met een personenauto merk [merk] met het kenteken [kentekennummer] heeftt gereden over de Westerval te Enschede. 3.4. Ter zake van de onderhavige gedraging zijn twee opeenvolgende foto's gemaakt. Beide foto's tonen een personenauto van het merk [merk] met het kenteken [kentekennummer]. De eerste foto, genomen 1,4 seconde nadat het verkeerslicht rood licht is gaan uitstralen toont genoemde personenauto terwijl deze zich bevindt juist voorbij de stopstreep. De tweede foto is gemaakt één seconde na de eerste foto. Deze foto toont genoemde personenauto, terwijl deze ruim een autolengte verder is gereden, gerekend van de plaats waar deze zich bevond op de eerste foto, en bezig is linksaf te slaan. Voorts staat op de tweede foto vermeld dat de snelheid van genoemde personenauto 25 km/h bedroeg. Op beide foto's bevindt zich voor genoemde personenauto op een afstand van ongeveer een autolengte een vrachtauto. 3.5. Anders dan de betrokkene kennelijk veronderstelt behelst de vermelding van de snelheid op de tweede foto niet de snelheid op het moment waarop de tweede foto gemaakt werd, maar de snelheid op het moment dat genoemde personenauto de stopstreep net gepasseerd was. Op laatstgenoemd moment bedroeg de gemeten snelheid 25 km/h. Daarmee is de stelling van de betrokkene dat hij meteen na de stopstreep heeft staan wachten niet verenigbaar. 3.6. Hetgeen de betrokkene overigens te berde heeft gebracht is gebaseerd op het hiervoor onjuist bevonden uitgangspunt dat de op de tweede foto vermelde snelheid de snelheid van het door hem bestuurde voertuig weergeeft op het moment waarop de tweede foto werd gemaakt. Dit kan derhalve buiten beschouwing blijven. 3.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat naar de overtuiging van het hof is komen vast te staan dat de betrokkene de gedraging heeft verricht. De beslissing van de kantonrechter is juist, wat er overigens ook zij van de daarvoor door de kantonrechter gebezigde gronden. De bestreden beslissing kan worden bevestigd. 4. De beslissing Het gerechtshof: bevestigt de beslissing van de kantonrechter. Dit arrest is gewezen door mrs. Vellinga, Dijkstra en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.